1.   emigreren ww. 'het land verlaten'
categorie:
leenwoord
Vnnl. emigreren 'wegtrekken, verhuizen' [1577; Werve], 'verhuizen' [1650; Meijer]; nnl. emigreerenden (teg.deelw. mv.) 'landverlaters, emigranten' [1885; WNT uitgestrektheid]. De specifieke betekenis 'het land verlaten' is al eerder aanwezig in de zn. emigranten (mv.) [1741; WNT emigrant] en emigratien (mv.) [1798; WNT veraarden I].
Ontleend aan Latijn ēmigrāre 'verhuizen', gevormd uit ex- 'uit-' en het werkwoord migrāre 'verhuizen', zie migreren.
In het Frans werd de term emigrer [ca. 1780; Rey] vooral gebruikt voor de emigratiegolf ten gevolge van de Franse Revolutie (eind 18e eeuw). In deze betekenis 'het land verlaten' is het uiteindelijk, na concurrentie met inheemse woorden als verlanden, uitwijken, ook in de Nederlandse standaardtaal terechtgekomen. Daarvoor had emigreren al de Latijnse betekenis 'verhuizen'.


  naar boven