3.  |
en vw. 'alsmede' categorie: erfwoord Onl. ind(e), in 'en' [10e eeuw; W.Ps.], enda [ca. 1100; CG II, 130], ande [1100; Wil.]; mnl. ende [1200; CG II, Servas], en [1236; CG I, 20]. Os. endi; ohd. enti, inti en met andere ablaut unti (nhd. und); ofri. and; oe. and; < pgm. *andi, door grammatische wisseling (het woord was meestal onbeklemtoond) uit pgm. *anþi (> on. en(na) 'maar, en'). Waarsch. gaat het om een woord dat oorspr. 'daartegenover' betekent en verwant is met Latijn ante 'tegen'; Grieks antí; Sanskrit ánti; Hittitisch hanza (bw.) 'vooraan'; bij pie. *h2enti 'aan de voorkant, tegenover'. Het woord is verwant met einde. Literatuur: E. Sehrt (1916) Zur Geschichte der westgermanischen Konjunktion 'und', Göttingen; G. Schubert (1954) 'Über das Wort "und"', in: Wirkendes Wort 5, 257-65; R. Lühr (1979) 'Das Wort "und" im Westgermanischen', in: MSS 38, 117-154
|