|
1.  |
emolumenten zn. '(bijkomende) verdiensten' categorie: leenwoord Mnl. emolument 'baat, voordeel' [1458; MNHWS], emolument van 't officie 'de verdiensten van deze betrekking' [1614; WNT waarachtig I], een titulair ampt van eere, sonder eenich tractement ofte eene stuiver emolument [1660; WNT]. Wrsch. via Frans émolument 'winst, voordeel' [eind 13e eeuw; Rey] ontleend aan Latijn ēmolumentum 'voordeel, winst', eigenlijk 'bedrag dat betaald wordt voor het malen', een afleiding bij het werkwoord ēmolere 'uitmalen', dat gevormd is uit ex- 'uit-' en molere 'malen', zie malen.
|
naar boven
|