1.   evenbeeld zn. ‘sprekende gelijkenis’
categorie:
leenvertaling, geleed woord
Vnnl. even beeldt Gods ‘volkomen gelijkend op Gods beeld’ [1557; WNT], na den evenbeelde Godts wedergeboren (verb. vorm) ‘herboren naar het evenbeeld van God’ [1568; WNT], evenbeelt ‘in de geest overeenkomend’ [1637; WNT]; nnl. 't evenbeeld van 't jeugdig roosjen ‘met de eigenschappen van een pas ontloken roos’ [1804; WNT], evenbeeld ‘beeld, afbeeldsel’ [1857; Bomhoff], ‘gelijkenis, afbeeldsel’ [1872; Dale], ‘sprekende gelijkenis’ [1898; Dale].
Samenstelling van even 1 en beeld, wellicht een leenvertaling van Duits Ebenbild (Oudhoogduits ebanbilidi [12e eeuw]) of misschien evenals in het Duits een vertaling van christelijk Latijn configuratio ‘het vormen naar het voorbeeld van’ afgeleid van Laatlatijn cōnfigūrāre ‘dezelfde vorm geven’, zie configuratie.
Aanvankelijk werd evenbeeld alleen gebruikt in religieuze zin voor de mens die geschapen is ‘in overeenstemming met het beeld van God’; in 2 Corinthiërs 4:4 van de Statenvertaling staat Die het Beeld Gods is als aanduiding voor Christus. Sinds de 17e eeuw wordt evenbeeld ook gebruikt voor geestelijke overeenkomst van mensen onderling, en dat is volgens WNT nog voornamelijk het geval in 1916, als de letter E uitkomt; maar een ruimere betekenis blijkt toch al uit de karakterisering van iemands maatschappelijke positie met was, in aanzien en in magt, Het evenbeeld van 't voorgeslacht [1848; WNT voorgeslacht] terwijl in een aantal woordenboeken uit de 19e eeuw bij de betekenis ‘beeld, afbeeldsel’ het voorbeeld evenbeeld van zijn vader wordt gegeven [o.a. Bomhoff 1857], wat op uiterlijke en innerlijke gelijkenis tezamen kan duiden; reden waarom Jacob van Lennep expliciet vermeldt wat zijn uiterlijke betreft, het volkomen evenbeeld zijner moeder [1866; WNT].

  naar boven