1.   dribbelen ww. ‘met kleine pasjes lopen; de bal met kleine tikjes vooruitbrengen’
categorie:
intensiefvorming of frequentatief, leenwoord
Mnl. hi drubbelde ende spranc opwaert van bliscapen ende sanc ‘hij danste en sprong van blijdschap en zong’ [1384–90; MNW]; vnnl. dribb'len over Straet ‘met kleine, vlugge pasjes over straat lopen’ [1667; WNT], dribbelen ‘springen’ [1697; WNT]; nnl. dribbelen ‘de bal met de voet drijven’ [1914; Dale].
Frequentatief bij het sterke werkwoord drijven (evenals vnnl. drevelen ‘dribbelen’ [1599; Kil.]), zoals bijv. kibbelen bij kijven hoort. De moderne betekenis ‘de bal met kleine tikjes vooruitbewegen’ is aan Engels dribble ‘id.’ ontleend. Engels dribble betekent ‘druppelsgewijs laten vallen, in kleine hoeveelheden loslaten’ [1589; OED], waaruit de afgeleide betekenis ‘met kleine tikjes voortbewegen’ [1863; OED] is ontstaan.

  naar boven