1.   arrenslee zn. ‘sierlijke slee, getrokken door paarden’
categorie:
verkorting, metanalyse
Vnnl. narrenslee [1617; WNT narreslede]; nnl. arreslede [1740; WNT]. In verkorte vorm nar [1615; WNT nar II], ar [1832; WNT].
Samenstelling uit nar en slee (met nevenvorm slede). Door verkeerde woordscheiding van 'n narreslee (met onbepaald lidwoord) kon dit in de spreektaal arreslee worden (zoals ook gebeurd is in bijv. aak 1, adder, aveelzaad, avegaar, okkernoot). In de schrijftaal bleef de vorm met n- nog tot in de 19e eeuw zeer gebruikelijk.
Het tuig van de paarden voor de ar was rijkelijk voorzien van bellen en riep de gedachte op aan een narrenpak.

  naar boven