1.   bolleboos zn. 'uitblinker'
categorie:
leenwoord
Nnl. bolleboos 'id.' [1866; WNT].
De gangbare verklaring gaat uit van een adaptatie van Jiddisch bal(le)boos 'belangrijk persoon, heer des huizes, gezinshoofd' (Beem 1975, 7), uit Hebreeuws ba'al ha-bajiĆ¾ 'heer des huizes'.
Fries: bolleboas


  naar boven