1.   keutel zn. 'klein hard stukje drek'
categorie:
geleed woord
Mnl. cotel, cuetel in nemt geyten cotelen & coe scitten 'neem geitenkeutels en koeienpoep' [1351; MNW-P], gheiten cuetelen [15e eeuw; MNW]; vnnl. keutelkens van muysen 'muizenkeutels' [1546; MNW].
Gaat terug op pgm. *kutila-, een afleiding van koot met het West-Germaanse verkleiningsachtervoegsel *-ila- zoals in druppel, dat umlaut -o- > -eu- veroorzaakte. Het woord betekende dus letterlijk 'klein, hard deeltje'.
Fries: keutel


  naar boven