1.   gemoedelijk bn. 'gezellig, goedaardig'
categorie:
geleed woord
Vnnl. gemoedelijk 'ernstig van gemoed, nauwgezet' [1675; WNT voorbereiding]; nnl. 'id.' [1708; Sewel NE], 'door het hart en de gevoelens ingegeven' in het gemoedelyk preeken van een godsdienstig leeraar [1787; WNT]. De huidige betekenis 'goedig, goedaardig' is veel jonger: een gemoedelijke man [1840; WNT Aanv. dilemma], een gemoedelijken glimlach [1863; WNT].
Afleiding met het achtervoegsel -lijk van gemoed.
Nhd. gemütlich 'gezellig, behaaglijk; gemoedelijk, ongedwongen'.


  naar boven