1.   gemoed zn. 'zetel van gevoel en van stemmingen'
categorie:
geleed woord
Mnl. g(h)emoede 'gunst', in te comene in dat gods gemoet 'in Gods gunst te komen' [1265-70; CG II, Lut.K], 'wil, wens, verlangen', in te haeren gemuede 'volgens haar wens' [1324; MNW], 'toestemming', in hi en had des heren ghemoede 'hij had de toestemming van de landsheer niet' [1401; WNT], 'gezindheid, gevoel' in een oetmoedich ghemoede 'een ootmoedige gezindheid, een ootmoedig gemoed' [1461; MNW].
Afleiding, met het voorvoegsel ge- (sub c, in collectieve betekenis), van mnl. moet 'gemoedsbeweging, hartstocht, innerlijk, wil, verstand', zie moed. De letterlijke betekenis is dus 'het totaal van gedachten en gewaarwordingen'; daaruit ontwikkelden zich betekenissen als 'wil, wens, verlangen', en 'goede gezindheid, gunst', maar ook de betekenis 'zetel van de gewaarwordingen', vooral van het gevoel in tegenstelling tot het verstand.
Os. gimōde 'overeenstemming van gevoelen' (mnd. gemōde, gemōte 'gemoed, denkwijze, wil, moed'); ohd. gimuati 'wat met de wens overeenstemt, het aangename, genade' (mhd. gemüete, gemuote 'stemming, verlangen', nhd. Gemüt 'gemoed, hart, gevoel'); oe. gemēde 'eenheid van gevoelen'.
Het oorspr. meervoud mnl. ghemoede, vnnl. gemoed is g(h)emoeden, een vorm die nog tot in de 18e eeuw voorkomt. Het huidige meervoud gemoederen [1595; WNT verstrikken] is ontstaan naar analogie van enkele andere collectieve zn., zie gelid met meervoud gelederen.


  naar boven